RECENSIE ‘GOLFSLAG VAN DE TIJD’ |
. Professor Gerben Heitink In een tijd die, althans in Nederland, wordt gekenmerkt door vrij omvangrijke kerkverlating past een analyse van dit vreemde verschijnsel. Hoe is dat zo gekomen; wat staat ons te doen. Is het een onafwendbaar noodlot; is het onlosmakelijk verbonden met de modernisering? De emeritus VU-hoogleraar Gerben Heitink pakt dit ingewikkelde probleem aan, gesteund door een grote belezenheid en een solide geloofsovertuiging. Die laatste doet denken aan de effecten van een Maslowiaanse ‘topervaring’. Heitink noemt dit psychologische verschijnsel twee maal in positieve zin, maar dan in verband met het openstaan voor het transcendente. In zijn boek staat het Verlangen (met hoofdletter) naar God centraal. Dit Verlangen blijft aanwezig zelfs onder de hevige golfslag van de tijd. Het is een ’onderstroom’ die niet onderbroken wordt. Dit is uiteraard een geloofsuitspraak die niet door alle niet (-meer) gelovige gesprekspartners gedeeld zal worden. Dat type wetenschappers zal anderzijds ingenomen zijn met het feit dat de ideeën die Heitink poneert, door zijn cultuurtheologische benadering, toegankelijk zijn voor kritisch publiek debat. De auteur wil liever niet polemiseren. Vandaar dt hij in het begin mededeelt dat hij ‘geen boek tegen de secularisatietheorie schreef’ (p.14): die, veelal met geborneerde vanzelfsprekendheid voorgedragen, stelling dat de voortschrijdende moderniteit niet met godsgeloof te verenigen zou zijn. Gelukkig laat Heitink in het verdere betoog blijken dat hij die theorie/hypothese ook niet ziet zitten. Een belangrijke conclusie omdat in de kerken zelf een groot en hardnekkig geloof in de secularisatiehypothese gevonden wordt, gezien het soms al te gretige krimpbeleid. Op zijn beurt dwingt Heitink de profeten van de secularisatiehypothese om hun stellingen in te brengen in het kritische publieke debat.
Waarover hebben we het als we over de golfslag van de tijd spreken? Heitink noemt vijf culturele vloedgolven: kerstening, hervorming, verlichting, revolutie en ontplooiing. Ik geloof niet dat in Heitink’s visie die vloedgolven ons ‘overkomen’. We kunnen ze veeleer herkennen als de uitdrukking van een sterk ‘Verlangen naar God’ waardoor mensen gedreven worden. Dit Verlangen vormt de continue onderstroom bij elke golfslag van de Europese cultuur. Het is gemakkelijk in te zien dat Kerstening en Hervorming zowel cultureel als vanuit geloofsstandpunt bekeken grote stappen vooruit waren. De Verlichting was evenmin een golfslag tegen de christelijke wortels van Europa. De meeste denkers van die tijd beschouwden zich als christen. Antireligieus werd een ‘golfslag’ pas naarmate het ‘individu’ zich autonoom (zelfbeschikkend) verklaarde. Daarmee veranderde het mensbeeld van de sociaalethisch aangelegde persoon tot het kale abstracte tot niets verplichte ‘individu’. Vrijheid wordt van ‘verlossing uit de slavernij der zonde’ tot keuzevrijheid volgens de regel van de maximalisering van het nut. In het echt bestaan zulke individuen niet. Liberale collega’s begrepen het best als ik hun prees voor het feit dat zij allen beter zijn dan hun mensbeeld. De revolutie is evenmin ‘los van God’. We waarderen de Nederlandse onder leiding van Oranje, en de Amerikaanse die een publieke orde opriep waarin vrijelijk aan Bijbelse waarden kan worden gerefereerd. Het ging pas goed mis met die voorlieden van de Franse Revolutie die het ‘ni dieu, ni maitre’ predikten. Ontplooiing van de cultuur, maatschappelijke differentiatie, zijn evenmin, ondanks de verminderde rol van de kerk, gelijk te stellen aan geloofsafval. De onderscheiding van het mandaat van de kerk van dat van de staat is vooruitgang. Rooms katholieke politici vinden het vaak moeilijk na te beleven dat collega’s van calvinistische snit zich als scherpe tegenstanders van het klerikalisme (verkerkelijking) beschouwden en tegelijk sterke nadruk leggen op de Bijbel als inspiratiebron. Heitink vermeldt het misverstand dat terugdringen van verkerkelijking, zoals in het reformatorische concept van de heiliging van het alledaagse leven en het algemeen priesterschap van de gelovigen, in dezelfde categorie past met secularisatie in de zin van geloofsafval. Mijns inziens kunnen protestanten daarover een vruchtbare dialoog aan gaan met hun Rooms-katholieke vrienden. Dat had de panische reactie op het zogenaamde homohuwelijk kunnen dempen. Het is immers niet terecht om het burgerlijk huwelijk te verkerkelijken. Alsof er in het gemeentehuis iets sacramenteels of iets kerkelijks gebeurde. De filosofie van het eigen mandaat van de levenskringen kan helpen.
De genoemde golfslagen combineren vooruitgang grotendeels moeiteloos met christelijk geloof. Heitink zoekt het nog breder door ook de aanwezigheid van culturele invloeden van de klassieke oudheid als wortels van de huidige Europese cultuur te waarderen. Hij bekritiseert wel de syntheses die tussen Griekse en Helleense visies met Bijbelse zijn aangebracht. Inderdaad, wat een narigheid heeft het Platonische dualisme van geest tegen lichaam in kerkelijke kringen aangericht. Als in het boek gevraagd wordt ‘hoe komt het dat wij denken zoals wij denken?’ dan wordt onze kritische zin ten opzichte van die syntheses geprikkeld. Meestal loopt dat uit in relativering van ambitieuze ‘nieuwe’ visies of spiritualiteiten. Als leerling van wijlen professor Vollenhoven kon het antwoord zijn: nee dank u ik heb al een geloof. Of om met de Belgische kardinaal Danneels te spreken: het geloven wordt niet minder, in tegendeel, de mensen geloven tegenwoordig veel te veel. Aan zo’n kritische inzet ontkomen ook bewonderde figuren in eigen kring niet. Ik herinner me de vrolijke ontzetting toen Vollenhoven ons liet zien bij welke synthese- denkers Abraham Kuyper kon worden ondergebracht.
Bij het ontstaan van elke nieuwe culturele golfbeleving spelen een drietal krachtige factoren een rol, aldus Heitink. Dat zijn: de bewustwording van het zelf (zelfbeeld), de sociale en religieuze beeldvorming (Godsbeeld) en de geloofsomstandigheden (beeld van de cultuur). Elke golfslag laat vruchtbare culturele lagen achter, brokstukken van vroegere ontwikkelingen van het zelf. Het zelf is daardoor niet eenduidig maar steeds in gesprek met zichzelf. Die reflectie onderstreept de mens als verantwoordelijke persoon. Europa’s onstilbaar verlangen naar God is steeds weer te horen in het zoeken naar een rechtvaardiging van Gods beleid. Er is een verwachting (Gods beeld) die vaak niet uitkomt, zoals in de eeuwenoude klacht ‘hoe kan God dit toelaten’. Heitink refereert hier aan Bonhoeffer die ‘het einde van de almachtige God’ voorziet. Ons Godsbeeld is aan het veranderen, mede onder invloed van de verschrikkingen van de Wereldoorlogen. Heel actueel is de neiging om de schuldvraag naar anderen af te schuiven. Wij staan dan aan de goede kant van ‘de as van het kwaad’. Merkwaardig was destijds hoe het kwaad in ‘de bom’ gelokaliseerd werd. De derde ‘krachtige factor’ heeft betrekking op de culturele kant van het geloof. Geloven is geen individuele zaak. Geloven doe je samen. Dit is een stelling die momenteel zeer omstreden is. Heitink sluit aan bij zijn filosofisch voorbeeld Charles Taylor en de communitaristen. Dit is een sociale filosofie die een overlap vertoont met het denken in het CDA in betere tijden. De christelijk sociale beweging gaat echter verder met zijn Rijnlands model en de meer op Europese omstandigheden gerichte visies. Zeer verrassend is het anti-individualisme van deze Amerikaanse stroming. We kunnen nu al terugzien op de periode van de individualisering. De Christendemocratie heeft heel wat bagage om de cultuur een betere oriëntatie te geven. Toch is men daar vaak geïmponeerd door de pretenties van het liberalisme. Nu schrikken ook anderen terug voor de zogenaamd ‘te ver doorgeschoten individualisering’. Zelfs hoort men van onverwachte zijde nostalgische geluiden die treuren om de verdwijning van de verzuiling die zoveel bescherming en verbondenheid bood.
‘Golfslag van de tijd’ is een rijk boek. Eigenlijk staat de vraag centraal ‘hoe komt het dat wij denken zoals wij denken’. De vraag bevalt me zeer, mede omdat in de dagelijkse politiek de principiële vragen voor het oprapen liggen. Je kon de kerkelijke vredesbeweging eigenlijk pas begrijpen als je zicht had op de, voor de Nederlanden historisch kenmerkende Doperse beweging of de middeleeuwer Joachim van Fiore. De demagogie met de term ‘as van het kwaad’ lijkt zomaar weggelopen te zijn uit het Manicheïsme. De oud-minister van Buitenlandse Zaken Madeleine Albright stelt in haar memoires dat in elke Amerikaanse ambassade een godsdienst wetenschapper moet worden aangetrokken omdat je de politiek anders niet meer begrijpt. Je kunt je tegen politieke pretenties afdoende afschermen door de plaatsing van hedendaagse stromingen in het veelkleurig filosofische verleden. Je snapt al gauw dat het belangrijk is om het denken van de tegenstander beter te begrijpen dan hijzelf. En vooral om te voelen hoe scherp Bijbelse concepten verschillen van het hedendaagse termgebruik. Heitink kan daarbij een uitstekende gids zijn.
Zijn boek is geen eenvoudige kost. In het beperkte bestek van 348 bladzijden wordt heel veel aan de orde gesteld. Het is de moeite waard om het nog een tweede keer te lezen; dan vind je geheid nieuwe dingen. De lezer moet de veelheid van onderscheidingen maar op de koop toenemen. Ze zijn niet altijd logisch, althans niet voor de theologische leek. Wat mij eveneens zeer bevalt, is de persoonlijke toon en de openhartigheid waarmee de auteur zich als gelovig onderzoeker uit. Dat vermijdt verabsolutisering van eigen vondsten, maakt het debat transparant en plaatst Heitink als gelovige op eenzelfde niveau als de niet-gelovige gesprekspartner die hij graag wil bereiken.
Arie Oostlander Directeur dr Kuyperstichting en WI voor het CDA 1975-1989; Lid van het Europees Parlement 1989-2004 (coördinator Buitenlandse politiek van de EVP Chr. Dem.). |