Moslims en de Democratische Rechtsstaat

MOSLIMS EN DE DEMOCRATISCHE 
          RECHTSSTAAT
.

 

Arie Oostlander.

CDV, 2010-05-03.

 

“Christelijke leiders…. zouden er beter aan doen hun inspanningen te richten op de bekering van zoveel mogelijk moslims tot het christendom, door hen bekend te maken met een God die heilige oorlogen afwijst en uit liefde voor de mens Zijn zoon heeft gezonden om voor alle zondaars te sterven.”

Dit is een uitspraak die de atheïstische vrienden van Ayaan Hirsi Ali zeer zal schokken. We vinden deze tekst, en andere met een soortgelijke strekking, in hoofdstuk 16 ( “God zoeken en Allah vinden”) van haar recente boek “NOMADE” (Antwerpen 2010). Zij blijft zich wel definiëren als atheïst, maar dan een met diepe bewondering voor het christendom in zijn katholieke en protestantse variant. Zij ziet de rechtstreekse lijn tussen geloof en levensstijl. Ayaan beschrijft haar bijzonder gewelddadige opvoeding die vanuit de Islam werd beargumenteerd. De onderdrukking en seksuele verminking van meisjes en vrouwen. De onmiskenbaar vanuit de Koran gerechtvaardigde ongelijke behandeling van vrouwen en mannen is en blijft een zeer zwak punt van de Islam. Geen wonder dat haar ontmoeting met gewone protestantse vrijwilligers die zich over asielzoekers ontfermden een onvergetelijke indruk op haar maakte. Ook de activiteiten van christelijke organisaties troffen haar: ”Christelijke scholen steken vaak met kop en schouders uit boven het dorre schoollandschap, zeker in de binnensteden”(pg.288). Genoeg om te begrijpen dat haar radicale breuk met de Islam het karakter van een verlossing heeft. Volgens haar zoeken de meeste moslims in Europa naar zo’n verlossing die het profiel heeft van de God van de christenen.

 

Veelkleurigheid van de moslimwereld.

De Islam van Ayaan Hirsi Ali is er een van een rauw nomadisch volk dat door gedeeltelijke verstedelijking van zijn ankers is losgeslagen omdat de oude clancultuur, tradities, verhalen en vaardigheden hun betekenis verloren hebben. Een modelislam kun je dat bepaald niet noemen. Deze Islam is mijlenver verwijderd van het geloof en de politieke moraal van, bijvoorbeeld, de Bosniakken, die zich in het voormalige Joegoslavië, wat betreft hun omgang met de rechtsstaat, in uitgesproken positieve zin onderscheidden van de Servische Orthodoxen en de Kroatische katholieken. En de Bosniakken verschillen weer hemelsbreed van de Wahabitische/Salafi stroming die de Westerse cultuur volstrekt verwerpen, extreem vijandig staan tegen elke intellectuele kritiek op de traditie. Dat loopt bij hen uit op een theologie van de haat (J. Cesari: “When Islam and democracy meet”; 2004; pg 100). In die hoek (+ 5% van de moslims) zijn bedreigingen van de rechtsorde te zoeken.

 

Binnen delen van de Arabische wereld en het Midden-Oosten kan men nog de illusie koesteren dat voor moslims de Koran en de Hadith (de levensverhalen van de profeet) een eenduidige boodschap bevatten die nadere uitleg en debat daarover overbodig en ongewenst maakt. Ongewenst omdat de uitlegger maar al te snel in de verleiding zou komen zich boven de heilige geschriften te plaatsen en ze tot inzet van twisten te maken. In een monoculturele omgeving lijkt die eenduidigheid evident. Dat wordt mede beïnvloed door het verschijnsel dat de Koran meer een boek is om (desnoods onbegrepen) te reciteren en te zingen dan om gelezen en begrepen te worden.

Binnen de Europese samenleving ligt dat anders. Daar komen moslimminderheden samen uit een breed spectrum van islamitische samenlevingen ieder met een eigen historie en sociaal-culturele omstandigheden. Bovendien is de Koran in alle Europese talen vertaald volgens verschillende opvattingen. Alleen in het Nederlands bestaan al meerdere vertalingen, waaronder een (vanuit Westerse visie) enigszins gekuiste van Kader Abdollah. De verschillende lading en uitleg die moslims in de Westerse diaspora vanuit hun vaderland meenemen moeten wel tot kritisch nadenken over de heilige teksten en theologisch debat leiden. Imams die aan westerse universiteiten zijn opgeleid zullen bovendien kennismaken met de manier waarop christelijke theologen met de Bijbel omgaan.

 

Verenigbaarheid van islam met rechtsstaat.

Aangezien wij in het Westen steeds minder met een eenvormige islam te maken hebben heeft het weinig zin om algemene uitspraken te doen over de vraag of de islam wel met rechtsstaat en democratie te verenigen is. Met die waaruit Hirsi Ali voortkomt niet, met die van de Bosniakken zeker wel. Gezien deze verscheidenheid aan geloofsopvattingen mogen we die vraag van de verenigbaarheid rustig aan de moslims zelf overlaten. Daarbij moeten we ons verheugen over hun ‘ja’. Hoe zij dat beargumenteren is hun zaak. Diverse moslim geleerden, levend in de westerse diaspora, stellen er een eer in om hun positieve houding tegenover de democratische rechtsstaat te bewijzen. De Amerikaanse moslims, dat zijn voor de helft bekeerde (hoofdzakelijk zwarte) autochtonen, willen als volwaardige Amerikanen worden beschouwd. Het is niet zo moeilijk voor hen om dat aan te tonen. Zij krijgen daarvoor ook alle kansen, bijvoorbeeld door speciale organisaties en leerstoelen (al langere tijd in de VS). De vrijheden voor moslims zijn in de christelijke wereld veel ruimer voor handen dan in het vaderland. Daar worden zij weliswaar financieel royaal ondersteund. Maar daarvoor moeten de predikers betalen met de aanvaarding van politieke censuur op hun preken. De westerse moslimgeleerden gebruiken hun vrijheid om aanstotelijke elementen van de Sjaria (het islamitische stelsel van wetten en voorschriften) weg te interpreteren. Dat lukt vaak wel (met het ‘handenafhakken en stenigen’) maar is soms moeilijk (bijvoorbeeld het Koran voorschrift betreffende huiselijk geweld tegen vrouwen). De vrijheid om op andere gedachten te komen dan de gangbare ‘orthodoxe’ is, in de geschiedenis van de Islam, niet altijd even beperkt geweest, en in de moderne tijd wordt die vrijheid door diverse moslimgeleerden weer genomen.

De wens om de Sjaria in de westerse systemen een plaats te geven komt uit de radicale hoek en wordt in feite zelden gehoord. Meestal hebben moslims er geen enkele moeite mee om onder het bestaande burgerlijk recht te leven. Dat vindt steun in de Koran zelf. Overigens bestaat de Sjaria niet alleen uit aanvechtbare voorschriften. Nostalgie naar de Sjaria is soms een uiting van verzet tegen assimilatie. Op zichzelf is het bestaan van aparte rechtssystemen naast het geldende Nederlands recht niets bijzonders. Er is een medisch tuchtrecht, een katholiek canoniek recht e.d. Wij krijgen het pas moeilijk met de ambitie om die vormen van groepsrecht een evenwaardige plaats naast het algemeen geldende recht te geven. Een moslimvrouw moet altijd naar de algemene rechter kunnen gaan om van hem een laatste bindende uitspraak te krijgen. Voor zover de imam pastorale adviezen of vermaningen uitdeelt is er niets aan de hand. Bij vrijwillige arbitrage kan een wijze imam ook een nuttige rol spelen. Maar een terugval in het Ottomaanse systeem van eigen familierecht voor religieuze of etnische groepen strookt niet met ons inzicht in de algemeen geldigheid van het recht. Wij kennen het concept ‘staat’ en praktiseren ‘burgerschap’. Dat houdt gelijkheid voor de wet in en een oproep aan de burgers om verantwoordelijkheid voor dit gezamenlijk project te dragen. De democratie gaat ervan uit dat we de opdracht hebben met elkaar in gelijkwaardigheid binnen de staat te leven.                    

 

Religie als inspiratiebron voor de rechtsstaat.

Het bestaan van de Islam alleen al bewijst hoezeer godsdienst verweven is met staatkundig/juridische concepten. De Sjaria is de ene helft van de Islam, het geloof van de moslims de andere. De rechtsopvattingen in Jodendom, christendom en islam zijn belangrijk voor politieke inzichten. Het is op zich sympathiek dat deze monotheïstisch godsdiensten het recht doen zo centraal stellen. Mohammed zag in het polytheïsme de oorzaak van de politieke wanorde van zijn tijd. Vandaar zijn strikte monotheïsme en de aandacht voor algemeen geldend recht. De Sjaria is een poging tot ordening, het stellen van grenzen. Dit was winst. Ook in het Oude Testament werd verband gelegd tussen afgoderij en onrecht. In het Nieuwe Testament wordt die lijn voortgezet. Mohammed heeft veel van zijn joodse en christelijke tijdgenoten geleerd. Lang voor de ontwikkeling van onze democratische procedures was er een sterk religieus verworteld inzicht in de betekenis van het recht voor de ordening van ‘staat’ en samenleving. Het recht in het OT gold niet alleen voor het volk Israel maar beschermde ook ‘de vreemdeling die in uw poorten is’. Zo lopen de Tien Geboden al vooruit op de boodschap van het NT waar de grenzen tussen ‘Jood en Griek’ wegvallen. De wet wordt in OT en NT niet als een vrijheid beperkend autoritair voorschrift ervaren, maar als een gave Gods, die het leven en samenleven beschermt. Vandaar het joodse feest van ‘de vreugde der wet’. Daarmee staat de wet boven de grillen van de potentaten en boven de meerderheidswil van het volk. Minderheden en kritische profeten hebben de ruimte om zich op recht en wet te beroepen. De democratie dient te zijn ingebed in de rechtsstaat.  Je kunt je geen sterkere fundering voor de democratische rechtsstaat denken.

 

Dynamiek in de Bijbelse exegese.

De wijze waarop de inhoud van de rechtsstaat wordt geformuleerd hangt samen met de visie op de Openbaringen en op het mensbeeld. In het christendom is een duidelijke dynamiek te zien waarin door kritisch onderzoek een steeds dieper inzicht ontstaat, vooral door het beginsel van de interne samenhang van de Heilige Schrift. Het Oude Testament wordt in het licht van het Nieuwe Testament begrepen. Niemand denkt eraan om de regels van de Oudtestamentische cultuur zomaar toe te passen op het heden. Steniging was blijkbaar tot in het NT een gangbare straf. Jezus laat daarvan de inconsistentie zien (‘wie uwer zonder zonde is werpe de eerste steen’). In feite worden de christenen opgewekt om op dat spoor van verdieping en hervorming door te gaan. Dat gaat vaak niet volgens de methode van de revolutie maar via ondermijning van foute gewoonten. Paulus wekt de meester op om zijn slaaf te behandelen als een broeder (Timoteus). Dat maakt slavernij in principe onmogelijk.

De wisselwerking tussen moslims in moslimsamenlevingen en die in de Westerse diaspora suggereert dat ook in de uitleg van de Koran van voortschrijdend inzicht sprake is. Moslimgeleerden zijn bezig om bruggen te slaan naar de Westerse context waarin zij leven. Als je moslimorganisaties in de lidstaten van de EU bezoekt zie je hoezeer van assimilatie met de cultureel-politiek context sprake is. De recente betiteling van deze landen (positief) als ‘missiegebied’ (door o.a. Tariq Ramadan) en niet meer (negatief) als het land van de ongelovigen, wijst erop dat zij steeds meer geïntegreerd raken. Missiegebied, een betiteling die bij ons belletjes doen rinkelen. Missie was nu juist niet wat de raadsleden in Rotterdam bedoelden. De minderheidspositie van moslims in de diaspora heeft mede tot gevolg dat er, anders dan in het land van oorsprong, geen duidelijke autoriteit is wiens uitspraken doorslaggevend zijn. Jonge moslims begeven zich voor de beantwoording van hun levensvragen op het internet. Daar kan elke zelfbenoemde leidsman zijn boodschap kwijt, in hervormende of in conservatieve zin. Van een statische en systematische uitleg van de Koran kan zo steeds minder sprake zijn. Dat is van bijzondere betekenis voor de openheid voor rechtsstaat en democratie.

 

Spraakmakende minderheden en de doorsnee moslim.

De stromingen in de Islam die juist uitgaan van de idee dat de Koran een statisch gegeven is, ontoegankelijk voor nadere uitleg, zijn op de keper beschouwd wel zeer spraakmakend maar bepaald niet dominant. Het is nogal overmoedig en bevoogdend als westerse toeschouwers de pretentie van die stromingen, dat zij de ware Islam zouden vertegenwoordigen, onderstrepen. Het is aan de moslims zelf om de eigen weg te zoeken zonder storende kwalificaties van Westerse zijde. In een breed, wereldwijd onderzoek van J.L.Esposito en D.Mogahed, gebaseerd op ‘Gallup’s World Poll’, worden de feitelijke meningen van Moslims gemeten (“Who speaks for Islam?” 2007). De belangrijkste conclusie die zij trekken is dat moslims gewone mensen zijn met gewone opvattingen zoals Amerikanen en Europeanen. Zij hebben doorgaans ook een genuanceerde kijk op ons. De jongeren zien niet uit naar de jihad maar naar een betere baan. Moslims verwerpen doorgaans aanvallen op burgers; en de minderheid die dergelijke acties goedpraat is niet godsdienstiger dan degenen die geweld afkeuren. Moslims bewonderen de westerse technologie en democratie en verwerpen de morele neergang en de afbraak van traditionele waarden in het Westen. De moslima’s wensen gelijke rechten èn behoud van de religie. Er zijn maar weinigen die de religieuze wet, de Sjaria, als enige of als bron bij uitstek voor wetgeving zien. De meesten willen er wel inspiratie uit putten, maar willen zeker geen politieke rol voor de clerus. Een beduidend aantal legt geen verband tussen Sjaria en wetgeving. In het algemeen hebben moslims in de diaspora belang bij een religieus onpartijdige staat.

Deze uitkomsten moeten ons leren dat onze neiging om de gewelddadige radicale islam als de echte islam te betitelen zeer te verwerpen is. We drukken, vooral jongeren en pas bekeerden in een hoek waar ze niet thuishoren. De selffulfilling prophecy die daarvan uitgaat, kan oorzaak zijn van geweld.

 

Geloofwaardigheid van de ‘Westerse’ democratie.

In het Midden-Oosten wordt de oprechtheid waarmee het Westen de democratische rechtsstaat en de daarmee verbonden internationale rechtsorde promoot ernstig betwijfeld. Wordt dat streven niet door platte belangen overheerst? Het Israelisch-Palestijns conflict is daarbij het standaard voorbeeld. Israel geldt als voorpost van het Westen. De betrekkingen tussen de staten van het Midden-Oosten en Israel bestaat voor de Arabieren uit een reeks van vernederingen. Het huidige beleid van de Israëlische regering laat weinig hoop op de realisatie van de rechten van de Palestijnen. De regels van het internationaal recht worden met voeten getreden. En toch laat het Westen dit wangedrag op zijn beloop.

Er zijn vele punten van kritiek op de Westerse levensstijl, op het vaak geconstateerde cynisme en het meten met twee maten in de buitenlandse politiek. Zonder de ogen te sluiten voor de feilen van moslims en hun samenlevingen moeten we erkennen dat de boodschap van het Westen voor moslims vaak niet erg geloofwaardig klinkt. Hoe het ook zij, betrouwbaar omgaan met religieuze waarden kan in belangrijke mate bijdragen aan de oplossing van de in het Midden-Oosten bestaande conflictstof.

 

Een rol voor de Christendemocratie.

Moslim samenlevingen voelen zich meer dan ooit overdonderd door een secularistisch ‘Westen’ waar in diverse graden van krampachtigheid de religie uit het openbare leven gebannen wordt. In de Islamitische denkwijze is dat heel vreemd en afstotelijk. De ordening van de samenleving, die we nu de rechtsstaat noemen, is altijd sterk religieus geïnspireerd. Hedendaagse kritiek op de wetgeving kan dus niet los staan van voortschrijdend godsdienstig inzicht. Dat is nu juist niet de weg die westerse diplomaten en politici wijzen. In het integratie debat tref je meestal de houding aan van ‘als je nu maar verder van je godsdienst afstand neemt, meer seculariseert, dan komt het wel goed met jullie’. Dit is hetzelfde sfeertje waarmee de christendemocratie wordt geconfronteerd. Wij herkennen ook overeenkomst in visie op de oorsprong van het gezag. Bij de Islam komt die voort uit de Koran. In christendemocratische kring kennen we de uitspraak ‘bij de Gratie Gods’. Dat is niet bedoeld als een carte blanche voor vorst of wetgever, maar juist als relativering van hun gezag. Ook de zogenaamd soevereine vorst staat onder de wet. En de democratische plicht van de burger is om toe te zien of het gezag nog wel ‘bij de Gratie Gods mag heten. De burger heeft een religieus gefundeerde democratische roeping. Die is een barrière tegen totalitaire aanspraken van een vorst of een meerderheid. Moslims zullen dit begrijpen. Hier zit tevens een oproep tot zelfkritiek in wat in het populisme en de mythen van de volkswil ontbreekt. Het christelijke democratieconcept is daarmee wel van een ander type dan dat van de a-christelijke stromingen in de ‘Verlichting’.

 

Gezien de overlap tussen de monotheïstisch godsdiensten en hun oriëntatie op Openbaring kan de christendemocratie sneller tot een vruchtbare dialoog met de moslimwereld komen dan de secularistische vertegenwoordigers van het Westen (Crossing Bridges; WI-CDA, 2008). Daarbij kunnen de fouten die ooit werden gemaakt ter sprake komen. Het is nog maar een goede eeuw geleden dat de toenmalige voorman van de anti-revolutionaire stroming, Abraham Kuyper tot veler ongenoegen het artikel 36 van de (protestantse) Nederlandse Geloofsbelijdenis schrapte. Daarin stond dat de overheid geroepen was om ‘de valse godsdienst uit te roeien’. Dit artikel staat bij de SGP nog overeind. Daarom kun je hen geen christendemocraten noemen. In onze stroming worden kerkelijk en burgerlijk gezag inhoudelijk scherp onderscheiden. En dat geldt volgens onze politieke filosofie ook voor andere levenssferen met hun eigen rol en verantwoordelijkheid. Religieuze inspiratie en politieke ervaring hebben ons geleerd dat de overheid de pluralistische vrijheden moet garanderen; die van godsdienst en geweten voorop. 

Christendemocraten en democratisch gezinde moslims hebben soortgelijke problemen met secularistische politiek. Het is nu al eenvoudig te zien dat de aanvallen op de grondwettelijke rechten van moslims in bijvoorbeeld Nederland in feite ook betrekking hebben op de rechten van andere minderheden en in het bijzonder die van christenen. In de internationale politiek leidt het ongeïnspireerde pragmatisme tot wantrouwen en vijandschap. De christendemocratie gaat uit van een vanzelfsprekende publieke rol van de godsdienst. In politieke contacten met landen waar het openbare leven daarvan doordrenkt is is dat van belang. Het CDA voert al een dialoog met islamitisch geïnspireerde partijen in moslim landen zoals Mali en Indonesië. Zo worden ervaringen met christelijk geïnspireerde politiek uitgewisseld. Door de religie ernstig te nemen kan de oplossing van wat een harmonisch samenleven, binnenslands en internationaal, bedreigt worden aangepakt. Zonder die ernst lukt de opbouw van de democratische rechtsstaat niet.

 

 

Arie Oostlander.

 

 

 

Arie Oostlander.

 

 

    Godsdienst en de inzet voor de rechtsorde.

    Zomer 2009

   Artikel voor CD Verkenningen

Christelijke motivatie heeft praktisch gunstige consequenties. Anders dan de doorsnee seculiere politicus is een gelovig mens niet bang van religie. Dus zullen christen-democraten zich veel meer op hun gemak voelen in de dialoog met bijvoorbeeld Moslems, en omgekeerd zullen Moslems zich meer erkend voelen in hun religieuze motieven. Nu er in het christelijk/humanistisch westen spanningen bestaan met radicale groepen uit de moslem wereld en tussen Hindu’s en Moslems in India en Boedisten en Hindus in Sri Lanka en joden versus Arabieren in Palestina, is een grondige kennis van de relatie tussen godsdienst en politiek onontbeerlijk. De voormalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Madeleine Albright, heeft haar regering geadviseerd om bij alle ambassades godsdienst wetenschappers te benoemen. Zij wijt het slagen van de revolutie tegen de Sjah van Iran aan een zeer onvoldoende analyse van de godsdienstige ontwikkeling in dat land en aan de neiging van seculieren om de betekenis van religie te onderschatten. Al wordt religie vaak gebruikt om grass roots support te krijgen, kenners van godsdiensten kunnen dit wel doorzien. De contacten tussen christelijk gemotiveerde politici met serieuze gelovigen kunnen, vanwege een grotere mate van begrip, ook leiden tot veranderingen in de politieke opstelling van die gelovigen (zie de WI-studie “Crossing Bridges”). Indien het klimaat zich daarvoor leent kunnen ervaringen worden gedeeld die met de wisselwerking tussen religie, maatschappij en politiek heeft opgedaan.

Christelijke inspiratie leidt niet tot de waan dat we als ‘ware gelovigen’ de wijsheid in pacht zouden hebben. De inzichten die wij verwerven staan open voor publiek debat. Anderen kunnen meedoen met de toetsing daarvan door immanente kritiek of door vergelijking van de analyses van de besproken problemen. De christen-democratie verwerpt het fundamentalistische denken waarin het slechts gaat over openbaringsfeiten die al of niet aangenomen kunnen worden. Omdat heilige geschriften niet het karakter dragen van kookboeken waar gemakzuchtig uit geput kan worden door mensen die niet op hun inspiratie willen doordenken, is de ontwikkeling van een politieke filosofie op religieuze basis noodzakelijk. Dit heeft niet met theologie van doen, hoewel dat een hulpwetenschap kan zijn.

 

Onverschilligheid en de zorgen van de burgers.

Een ander type geïnspireerde politiek vinden we in de ‘faith based diplomacy’ waarin ngo’s hun geïnspireerde bijdragen leveren aan de oplossing van conflicten. Hier naderen we het punt van de relatie tussen de buitenlandse politiek en de burgers. Gezien de zware principiële verantwoordelijkheden die op het spel staan is het meeleven van de burgers zeer belangrijk. Zij zien in de media de hartverscheurende gevolgen van foute manieren van denken en doen. In deze sector van politiek hoef je niet met een vergrootglas naar de aanwezigheid van het kwaad te zoeken. Weliswaar is dat gemakkelijker bij het onderzoek naar het gedrag van anderen, maar ook wat wij zelf bijdragen aan ellende kan door een zelfkritische beschouwer wel worden gezien. Vooral dat laatste is interessant omdat we daar zelf meer invloed op kunnen uitoefenen. Aangezien zelfverwijt en gewetensproblemen erg onprettig zijn, neigen velen ertoe om de politiek in quasi neutrale termen te gieten. Zo kunnen de gewetens bij voorbaat worden gesust. ‘Stabiliteit’ zonder nadere kwalificatie is populair omdat het feitelijk betekent dat de narigheid in een stabiel (efficiënt-dictatoriaal geregeerd) land geen nieuwswaarde en dus geen kopzorg oproept. Zo streefde de Britse regering in de jaren 90 naar stabiliteit op de Balkan door ruim baan te geven aan Servië als sterkste Balkan staat, ongeacht het onrecht dat daarmee bezegeld zou zijn. De stabiliteit van het kerkhof. Het bezegelen op zich was het doel. Tijdens de Koude Oorlog meende een deel van de vredesbeweging dat een actief Mensenrechten beleid vermeden moest worden omdat dat de stabiliteit in de Oost-West verhoudingen zou schaden.

Het woord ‘historisch’is eveneens geschikt om verantwoordelijkheden te ontkennen. ‘Het recht van de Muur’, door links destijds gebruikt om de onvrede onder de eigen burgers te sussen. Die Muur was immers economisch onvermijdelijk. Door historische banden had Duitsland in de Joegoslavische oorlogen een voorkeur voor Kroatië. Frankrijk en Groot-Brittannië waren voor Servië; en die niets zeggende etnische voorkeuren bepaalden de politiek van die landen, als surrogaat voor het recht. Geopolitieke aspecten zijn ook geschikt om de verantwoordelijkheden van beleidmakers bij voorbaat buitenhaken te zetten. Al deze neutrale termen willen het recht als beleidscriterium te omzeilen. Wat deftig reaalpolitiek wordt genoemd is bedoeld om de hoofdzonde van de buitenlandse politiek, de onverschilligheid, op te sieren. Burgers herkennen heel vaak dat de zogenaamde reaalpolitiek zijn pretentie niet waar maakt maar juist bestaat uit de ontkenning van de realiteit van recht en ethiek. Burgers meten de politiek met morele maatstaven. Hoe lastig het soms wel lijkt, burgeractie ten bate van een verantwoorde buitenlandse politiek is zeer gewenst. Zij kunnen de onverschilligheid van de ‘buitenland elite’ ontmaskeren.

 Arie Oostlander